Natuurhistorie

Natuurhistorie

Natuurhistorie header
Home Landschap Natuurhistorie

De rijkdom aan plantensoorten in het gebied kan niet beter worden verwoord dan in het volgende citaat uit 1973 van de beroemde botanicus prof. dr. Victor Westhoff:

“Van oudsher is de omgeving van Nijmegen bij floristen bekend als een der soortenrijkste gebieden van ons land. Nog altijd kan men bijna tweederde van de in Nederland voorkomende soorten hogere planten vinden in een cirkel met een straal van 15 km vanuit Nijmegen. In een betrekkelijk klein gebied als het natuurreservaat de Duivelsberg zijn met minder dan 444 soorten hogere planten waargenomen. Hoewel de florist Th. H. A. J. Abeleven reeds in zijn in 1888 verschenen 'Flora van Nijmegen' verzuchtte, dat de plantenrijkdom als gevolg van menselijke invloed sterk achteruit ging, en hoewel een ieder kan begrijpen dat deze storende en destructieve inwerking sindsdien aanzienlijk versterkt is, is Nijmegen voor de in dit opzicht niet verwende stedeling uit het westen des lands nog altijd een botanisch verbluffend rijk gebied. Het hoge aantal van deze omgeving bekende soorten is dan zeker ook niet alleen te danken aan de omstandigheid, dat in deze streek achtereenvolgens enige voortreffelijke floristen gewoond en gewerkt hebben, waarvan vooral dienen te worden genoemd Th. H. A.J. Abeleven, Johannes Jansen, Th. J. Reichgelt en dr. J. H. Kern, maar in de eerste plaats aan de buitengewone, geomorfologisch, hydrologisch en cultuurhistorisch bepaalde verscheidenheid in milieu. Bij Nijmegen komen drie, bijna vier, plantengeografische districten samen: het Fluviatiele van de Maas en van de brede Waal met zijn uiterwaarden en oeverwallen, zijn Millingerwaard en zijn Ooijpolder, die meer dan andere riviergebieden Hafdistrict-allures heeft; het Subcentreurope district op de heuvelrug; en dan het ten westen van het Maas-Waal-kanaal gelegen gebied van de Overasseltse en Hatertse Vennen, dat volgens het bekende kaartje van J. L. van Soest weliswaar tot het Fluviatiele district zou behoren, maar dat daar weinig mee gemeen heeft.”

Het gebied waar het landgoed wordt gevestigd is een overgangsgebied van de hogere zandgronden op de stuwwal naar de lager gelegen Maasvallei. Kenmerkend voor hogere zandgronden zijn bossen, houtwallen, heideterreinen en op de grens met dorpen ook akkers. Kenmerkend voor het rivierenlandschap zijn uiterwaarden, hagen, dijken en verspreid liggende bosjes. In het overgangsgebied zijn al deze landschapselementen herkenbaar zij het dat lokaal bebouwing en industrie de landschapspatronen doorbreken. De hoger gelegen zandgronden, de Maasuiterwaarden en het tussenliggende gebied herbergen ieder kenmerkende dier- en plantsoorten. Om een beter beeld van deze natuurwaarden te krijgen zijn in het verleden en recentelijk inventarisaties uitgevoerd.
De grote verscheidenheid in abiotiek van het gebied, variërend van droge, zeer zandige en schrale situaties tot vochtige, minder zandige en relatief voedselrijke situaties, en alle mogelijke overgangen tussen deze twee uitersten, biedt kansen voor het ontwikkelen van interessante en zeer diverse levensgemeenschappen.